Johanna Maria Stil
Het leven van Johanna Maria Stil (1792-1833)
De inschrijving van Johanna Maria Stil in het Innameboek van het Aalmoezeniersweeshuis op 8 januari 1792. Ze had een briefje bij zich met haar voornaam.
Gevonden
Johanna Maria Stil wordt op 8 januari 1792, ’s avonds om half zeven gevonden tegenover het Aalmoezeniersweeshuis. Dit betekent dat ze op een stoep aan de overkant van de Prinsengracht was neergelegd. Het is hartje winter en in die tijd waren winters heel streng. In de omgeving van het weeshuis waren de nachtwakers, de bewoners en voorbijgangers extra alert op achtergelaten baby’s en kinderen. Ze zal snel gevonden zijn. De portier vindt een briefje tussen haar kleding. Het is geschreven met een geoefend handschrift. Dit kan betekenen dat de moeder geletterd was, maar ze kan het schrijfwerk ook uitbesteed hebben aan iemand die de schrijfkunst beheerste. Afgaand op het verder verloop van Johanna’s geschiedenis vermoed ik dat ze eerder een ongehuwde moeder of een tot armoede vervallen weduwe als moeder had, dan dat ze uit een gezin aan de onderkant van de maatschappij kwam. De tekst van het briefje klinkt afstandelijk: ‘dit kind’ in plaats van mijn kind. In feite is het opvallend dat de meeste briefjes deze term gebruiken als aanduiding van het kind. Dit kan natuurlijk wijzen op een andere schrijver dan een van de ouders. Helaas zullen we nooit weten wat de situatie van de moeder was. De moeder vraagt alleen om een voornaam die ook nog eens heel algemeen is. Dit geeft dus geen enkel houvast.
De plaatsing van Johanna bij de min Anna Beuke op de Looiersgracht.
Bij min Anna Beuke
Omdat Johanna zo vroeg op de avond gevonden wordt, wordt er diezelfde avond nog een min voor haar geregeld. De weeshuisknecht krijgt de opdracht Anna Beuke te halen. Zij woont dichtbij, in een kelder op de Looiersgracht, vlakbij de Lijnbaansgracht, toen alleen Baangracht geheten. Anna kan een pasgeboren baby’tje in huis nemen omdat ze een maand eerder bevallen is van een dochtertje: Clara Hendrietta. De borstvoeding is goed op gang gekomen en Anna kan twee meisjes voeden. Het gezin van Anna bestaat verder uit haar man Andries Sieben en haar oudste dochtertje Maria Eleonora, dat 20 maanden oud is. Anna en Andries zijn pas twee jaar getrouwd. Andries die voluit Andries Godhart Ernst Sieben heet, is 27 jaar en afkomstig uit Offenbach. Hij spreekt dus Duits en is Luthers. Anna is op het moment dat Johanna onder haar hoede komt, 32 jaar. Zij is in Amsterdam geboren, maar haar beide ouders komen ook uit Duitsland, dat toen overigens nog helemaal niet bestond, maar een lappendeken hertogdommen en graafschappen was. De vader van Anna kwam uit Lemgo en haar moeder uit Horn, het tegenwoordige Horn-Bad Meinberg. Beide plaatsen liggen in het voormalige graafschap Lippe, in Noordrijn-Westfalen op ongeveer 20 kilometer van elkaar. Ze zullen elkaar uit die streek kennen. In ieder geval spraken zij ook Duits, dus ook Anna beheerste die taal. Johanna Maria’s eerste woordjes zullen ongetwijfeld Duits geweest zijn. Als Johanna en Clara bijna 2 jaar zijn, dringt een kinderziekte, de mazelen, het huis binnen. Clara overlijdt eraan, 23 maanden oud. Tot overmaat van ramp blijft het daar niet bij. Ook de pokken sluipen het woninkje binnen en het oudste dochtertje Eleonora ontloopt die niet. Zij overlijdt, twee maanden na haar zusje, drieënhalf jaar oud. Johanna blijft alleen achter bij haar minnenouders. Hopelijk zal Johanna op dat moment al zo opgenomen in het gezin zijn geweest, dat ze een troost kan zijn geweest voor de minnenouders. Het is echter niet denkbeeldig dat ze toch ook iets gevoeld kunnen hebben: waarom zijn onze kinderen niet gespaard in plaats van dit ouderloze kind? Het moet heel moeilijk zijn geweest voor Andries en Anna. Ook al is kindersterfte een vertrouwd fenomeen in die dagen, het verliezen van een kind, zeker als ze de babyfase door zijn, zal voor veel ouders zwaar geweest zijn. Vrij snel na het overlijden van haar dochtertje wordt Anna weer zwanger. Eind 1794 wordt hun zoontje Andreas Rudolf geboren. Johanna is een jaar enig kind in huis geweest. Tot haar opname in het kinderhuis groeit ze op met de twee jaar jongere Andreas. Er komen geen andere Aalmoezenierskinderen bij. Dit is vooral te danken aan het feit dat Andries in staat is zijn gezin te onderhouden. Wanneer zijn dochters overlijden, worden zijn kinderen niet pro deo begraven. Voor Eleonora moest hij zelfs f2:12 betalen.
Hechting
Wanneer Johanna vijf jaar en vier maanden oud is, moet ze naar het Kinderhuis. Ze verlaat haar vertrouwde omgeving bij Anna en Andries. Johanna heeft geluk gehad. Ze heeft maar één goede min gehad. Toch zal de scheiding op 5-jarige leeftijd haar beschadigd hebben. Ook al zou Anna benadrukt hebben dat ze maar tijdelijk bij hen was en op een dag naar het Aalmoezeniersweeshuis moest, toch zal dit een schok in haar hechtingsrelatie hebben betekend. Opvallend is dat van de kinderen van 1792, die ik onderzocht heb, degenen die later in staat zijn geweest een gezin te stichten vaak maar een min gehad hebben. Die eerste vijf redelijk veilige hechtingsjaren zullen daar mogelijk aan bijgedragen hebben.
Hoe het verder ging met het gezin van Anna Beuke
Voor we verder gaan met het leven van Johanna, nog even iets over Anna en Andries. Hun zoontje Andreas overlijdt ook, op 4 jarige leeftijd. Het gezin woont dan in de Bloemstraat. Anna en Andries blijven alleen achter. In 1803 koopt Andries een huis aan het eind van de Passeerderstraat bij de Duivenmarkt, op de Lijnbaansgracht. Een jaar later, in 1804, overlijdt hij echter, 42 jaar oud. Als doodsoorzaak wordt ‘water’, een aandoening waarbij het lichaam vocht vasthoudt, opgegeven. Ze wonen dan op de Nieuwezijdsvoorburgwal tegenover de Kolk. Anna blijft alleen achter. Ze verhuist naar de Langestraat. Zij overlijdt een jaar later aan tbc. Ze is 45 jaar. Het huis in de Passeerderstraat wordt verkocht. Het komt in eigendom van Anna’s broer Pieter Nicolaas, die al voor de helft eigenaar was. Mogelijk was dit de suikerbakkerij, waar Anna woonde bij haar trouwen. De enige van dit minnengezin die na 1805 nog in leven is, is Johanna Maria Stil. Waarschijnlijk heeft zij na haar overgang naar het kinderhuis op de vrije zondagmiddag een bezoek kunnen brengen aan haar minnenfamilie. De Passeerderstraat lag heel dicht bij het weeshuis, dus Johanna kon makkelijk opgehaald worden, of er zelf naar toe lopen. Niet duidelijk is wanneer Anna en Andries naar een noordelijker straat zijn verhuisd. Een jaar nadat Johanna vertrokken was uit het gezin verhuisden ze naar de Bloemstraat. Jammer genoeg zullen we nooit weten of Johanna nog contact onderhield met haar minnengezin. Het is ook voorstelbaar dat het voor Anna en Andries te pijnlijk was dat al hun kinderen overleden waren en hun pleegkind alle ziektes overleefde.
In het Kinderhuis
Na 1805, het jaar dat Anna Beuke overleed, had Johanna buiten het weeshuis niemand meer bij wie ze in haar vrije tijd bezoekjes kon afleggen. Haar familie waren de kinderen en de binnenvaders en -moeders van het Aalmoezeniersweeshuis geworden. En daar ging ze op in de grote massa.
Johanna wordt in geschreven in het kinderhuisboek onder nummer 339. Dat nummer was vrijgekomen omdat Jacoba Mout, die eveneens in 1792 als vondeling was opgenomen, naar Enschede is verplaatst. Wanneer Johanna op het Meisjesgroothuis wordt geplaatst, wordt haar nummer onmiddellijk aan een ander meisje, Grietje Dirks, gegeven, dat dit trouwens maar kort had, omdat haar moeder opgespoord werd en ze aan haar teruggegeven werd.
Over individuele kinderen in de kinderhuisleeftijd is niets specifieks te vinden. Over het leven in het Kinderhuis is meer te lezen in mijn boek Vondelingen. In de maand mei vindt altijd een grote exercitie plaats: de oudsten verlaten het weeshuis, waardoor plaats vrij komt in het Grootkinderhuis. Die plaatsen worden opgevuld door de kinderen die naar het oordeel van de kinderhuismeester voldoende in huis hebben om de overstap te maken. Zo komt er plaats vrij in het Kinderhuis, waardoor er weer minnenkinderen naar het weeshuis kunnen. Johanna wordt ingeschreven in het kinderhuisboek op nummer 339. Dit nummer is de dag ervoor vrijgekomen omdat Jacoba Mout, die net als Johanna in 1792 als vondeling in het weeshuis werd ingeschreven. Jacoba is echter 3 jaar ouder en kennelijk behoorlijk bijdehand, want met haar hooguit 7 jaar is ze behoorlijk jong voor de overstap naar het Grootkinderhuis. Johanna zal zeker met het jongere zusje van Jacoba Mout, Annaatje, te maken hebben gekregen. Ook de andere kinderen die in 1792 als baby gevonden zijn, worden haar dagelijkse gezelschap. De meesten komen in hetzelfde jaar of een jaar later in het Kinderhuis terecht. De meeste van hen zullen daar tot 1802 blijven. Alhoewel Johanna natuurlijk een van de oudste kinderen is van haar jaar omdat ze in de eerste week van januari gevonden werd, blijft zij toch korter dan de meeste in het Kinderhuis. Ze verhuist op 9 februari 1801 naar het Grootkinderhuis. Ze is dan pas 9 jaar. Dit geeft aan dat ze goed kon meekomen op school en dat ze ook verder geen problemen opleverde voor de kinderhuisschoolmeester en de kinderhuismoeder. In een huis vol kinderen met behoorlijke psychische beschadigingen valt ze in positieve zin op. Ze is slim en kennelijk ook gehoorzaam. Dit zegt nog niet alles, want meisjes met hechtingsproblemen kunnen ook stil en in zichzelf gekeerd raken. Waarschijnlijk is haar verblijf bij Anna Beuke toch een beschermende factor geweest.
De inschrijving van Anna Stil in het meisjesgroothuisboek in 1801. Ze was toen net een maand 9 jaar, wat tamelijk jong was voor een groothuisplaatsing.
In het Grootkinderhuis
Johanna ging jong naar het Grootkinderhuis. Ze blijft daar echter net zo lang als de andere meisjes van haar jaar. In 1812, als ze 20 jaar is, vertrekt ze. Ze wordt dienstbode, net als veel andere meisjes. Wanneer Johanna in 1802 anderhalf jaar op het Grootmeisjeshuis woont, wordt er op het Grootjongenshuis een 17-jarige jongen opgenomen, Bartel Mulder. Zijn moeder heeft hij amper gekend, want hij was pas 4 jaar toen ze overleden is. Zijn moeder was toen pas 31 jaar. Waaraan ze precies overleden is, is lastig te zeggen, vanwege het onduidelijke handschrift van de ambtenaar die het Middel op Begraven moet innen. Het lijkt erop dat ze een beroerte heeft gehad. In ieder geval is ze niet in het kraambed overleden wat het lot van vele jonge vrouwen was. Ook een jonger broertje van Bartel was toen al overleden. In 1802 is ook zijn vader overleden. Wanneer precies kan ik niet met zekerheid zeggen. Meestal worden kinderen vlak na het overlijden van de laatste ouder opgenomen, maar vlak voor Bartels opname is er geen Jan Mulder, zoals zijn vader heet begraven. Het is trouwens opmerkelijk dat Bartel opgenomen wordt, want de regel is dat kinderen boven de 12 jaar niet meer opgenomen worden in het weeshuis. Meester Breukers, de bovenmeester en huisvader van het Grootjongenshuis, noteert in het Grootjongenshuisboek dat Bartel 15 jaar is. Bartel verlaat het huis eerder dan Johanna, wat logisch is aangezien hij veel ouder is. Eerder dan officieel gepland, verlaat Bartel het Aalmoezeniersweeshuis op eigen verzoek op 7 mei 1809. Dit heeft alles te maken met het besluit van Koning Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon, dat alle weesjongens van 16 jaar en ouder toe moeten treden tot het Franse leger. Dit heeft een golf van weglopers in het Grootjongenshuis als gevolg. Omdat Bartel al bijna 24 jaar is en dus al lang de leeftijd heeft waarop jongens het huis kunnen verlaten, kan hij besluiten om officieel het huis te verlaten. Waarschijnlijk gaat hij als huisknecht aan de slag. Dat beroep heeft hij namelijk wanneer hij 5 jaar later met Johanna in het huwelijk treedt.
De huwelijksinschrijving van Johanna en Bartel in 1814.
Huwelijk
Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Johanna en Bartel elkaar uit het weeshuis kennen. Er zijn meerdere huwelijken tussen ex-Aalmoezeniersweeshuiskinderen tot stand gekomen. De praktijk was echter dat de jongens en meisjes angstvallig uit elkaar gehouden werden. Al het weeshuispersoneel had de taak daarop toe te zien. Toch wisten sommigen al dat toezicht te omzeilen. Een andere mogelijkheid is, dat ze elkaar hebben leren kennen in het huis waar ze dienden. Johanna was dienstbode en Bartel huisknecht. Ze hadden natuurlijk een zelfde achtergrond. Beiden hadden in het Aalmoezeniersweeshuis gewoond en stonden alleen op de wereld. Dat zal zeker een band hebben gegeven. Johanna is 22 en Bartel 29 jaar wanneer ze trouwen. Johanna is de derde van haar jaar die trouwt. Alleen Jacoba Mout in Enschede en Jan van Doorn trouwen eerder, maar zij zijn dan ook ouder dan Johanna. De meesten die in staat zijn een huwelijk aan te gaan, doen dat pas in de jaren ’20. Johanna en Bartel trouwen beiden met toestemming van de regenten van het Aalmoezeniersweeshuis die officieel hun voogden zijn. Het is nog mogelijk dat Bartel ooms en tantes had, want zowel zijn vader als zijn moeder hadden broers en/of zusters. Zij hebben niet de zorg voor hem op zich kunnen nemen. Als getuigen bij hun huwelijk treden geen familieleden op. Kennelijk is de band met zijn familie verloren gegaan.
Johanna en Bartel met hun familie: de ouders van Bartel en hun dochters Johanna Alida (1816), Harmina Bartha (1818), Hendrica (1824) en Cornelia (1825)
Waar Bartel en Anna, zoals Johanna in het dagelijkse leven wordt genoemd, tijdens hun eerste huwelijksjaren wonen, is niet bekend. Hun eerste kind, Johanna Alida, werd 21 maanden na hun huwelijk geboren. Op 27 augustus 1818 verschijnt Harmina Bartha ten tonele, op 3 november 1821 gevolgd door Hendrica. Harmina en Hendrica worden allebei in de Zuiderkerk gedoopt. Dat wijst op een woonadres in deze omgeving. Dat klopt ook wel, zoals zal blijken. In 1825 wordt hun gezin nog verrijkt met een vierde dochter, Cornelia. Als dit jongste kindje 2 jaar is en de oudste 11 jaar wordt Bartel ziek en overlijdt. Hij is slechts 41 jaar, Anna 35 jaar. Bij het overlijden van Bartel woont het gezin op de Achtergracht bij het Weesperplein.
Bartel en Anna wonen op de Achtergracht bij het Weesperplein, in 1834 ook aangeduid als ‘op het Varkenseiland tegenover de IJzergieterij’.
Weduwe
Anna blijft alleen achter met haar vier dochtertjes. Bartel en Anna zijn de hele moeilijke tijd rond 1817 doorgekomen. Toen heerste er hongersnood in Europa door een mislukte aardappeloogst, terwijl de hele economie al op zijn gat lag en mensen maar met moeite de eindjes aan elkaar konden knopen. Maar als weduwe was het veel moeilijker om een toereikend gezinsinkomen te verwerven. Ze moet haar hand ophouden bij de Gereformeerde Diaconie.
Johanna Stil krijgt bijstand van de Gereformeerde Diaconie.
Zo weet ze zich 5 jaar te redden. Dan wordt ook zij ziek. Ze overlijdt op 29 december 1833. Johanna Alida, haar oudste dochter is 17 jaar. Ze is dienstbode en zal dus het een en ander bijgedragen hebben aan het gezinsinkomen en kan nu ook in haar eigen onderhoud voorzien. De andere meisjes zijn echter te jong. Harmina is 15 jaar, Hendrica 12 en Cornelia, de jongste is 8 jaar oud. Ze worden na het overlijden van hun moeder uitbesteed bij Abraham Kroonenburg. Dit is echter alleen ter overbrugging van de periode die het Diaconieweeshuis nodig heeft om onderzoek te doen naar de financiële situatie die Anna bij haar overlijden heeft achter gelaten. Anna en haar meisjes woonden nog steeds op de Nieuwe Achtergracht, ook wel het Varkenseiland genoemd. Ze wonen tegenover de IJzergieterij op een bovenkamer. Daarvan wordt een inventaris opgemaakt.
De ijzergieterij op Oostenburg. Hier keken Johanna en Bartel op uit vanuit hun huis op het Varkeneiland.
Op de inboedellijst staat 1 bed met een peluw en 4 hoofdkussens. Een peluw wordt gebruikt als ophoging van het hoofdkussen. Dit ene bed wil niet zeggen dat het hele gezin in een bed sliep. Vaak sliepen kinderen wel bij elkaar in een bed, maar ze zouden ook op stromatrassen op de grond geslapen kunnen hebben. Deze waren niets waard en werden dus niet in een inventaris vermeld. Er waren verder een deken en twee lakens die enige waarde hadden. Aan kleding laat ze 2 rokken, 3 jakken en 2 hemden na. Ook was er nog wat linnengoed ter waarde van 60 cent. Verder beschikte ze over twee tafels en 6 stoelen. Ze kookte met 2 ijzeren potten. Verder had ze 2 bedstedegordijnen ter waarde van f6 en nog een spiegel en een schilderij die samen f1 waar waren. Als laatste vermeldt de inboedel nog enig rommeling (f1) en wat oud goed, eveneens f1 waard. In totaal laat ze voor f26 aan goederen achter. In de achterliggende periode heeft ze f 50,15 aan steun van de diaconie gekregen. Het is duidelijk dat er niemand is die de kinderen op kan of wil opnemen. En de drie meisjes worden opgenomen in het Diaconieweeshuis.
De inventaris van het huisje van Johanna Stil bij haar overlijden.
Het formulier met de inventarisatie van de situatie van de ouderloos geworden kinderen Mulder en het besluit van het weeshuis, de jongste drie op te nemen.
Oudste dochter Johanna Alida op eigen benen
Oudste dochter Anna Alida moest al jong op eigen benen staan. 17 jaar is zo’n drie jaar jonger dan de leeftijd waarop de Aalmoezeniersweeshuiskinderen het huis moeten verlaten. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat ze jong trouwt. In 1838, als ze 21 jaar is trouwt ze met de weduwnaar Hendrik Elias Mulder. Hij is smid en tien jaar ouder. Hij heeft twee dochtertjes, voor wie hij een jaar lang zelf gezorgd heeft. Hendrik is geen familie van Anna Alida. Zijn vader kwam uit Duitsland. Ook Hendrik heeft een geschiedenis in het Diaconieweeshuis. Hij was 16 jaar toen zijn moeder overleed. Zijn vader was al eerder overleden. Samen met zijn zusje Harmanna Geertruij die een jaar jonger is, kwam hij in 1823 in het Diaconieweeshuis terecht. Hij is al lang weer vertrokken als de jongere zusjes van Anna Alida in het weeshuis geplaatst worden. Zeven jaar na hun huwelijk krijgen Hendrik en Johanna een zoontje, Hendrik Bartel. Geboren op 12 december 1845. Het gezin woont in de buurt waar ook Johanna met haar vader en moeder woonde, op het Keerweer, de tegenwoordige Sarphatistraat, bij de Roeterstraat.
Johanna Alida en Hendrik Mulder woonden op Keerweer bij het Weesperplein. Keerweer is tegenwoordig de Sarphatistraat. Tussen Keerweer en het Weesperplein lag het Varkenseiland, waar Johanna Alida met haar ouders woonde.
Johanna zorgde ruim zes jaar voor de dochters van Hendrik voordat haar eigen zoontje geboren werd. Twee jaar later overlijdt Hendrik echter en Johanna blijft met haar zoontje en de dochters van Hendrik achter. Die zijn inmiddels 15 en 13 jaar. Ondanks dat ze negen jaar voor de meisjes gezorgd heeft, besluit Johanna dat dit niet langer gaat. Haar inkomen is onvoldoende om drie kinderen van te voeden. Eigenlijk heeft ze het helemaal niet breed. De twee meisje gaan naar het Diaconieweeshuis. Van de inboedel van het woninkje van Hendrik en Johanna wordt een inventaris opgemaakt. Er blijkt een schuld van f9 te zijn. De inboedel is f26 waard. Johanna belooft die schuld te zullen betalen en daarom mag ze, omdat ze met haar kind in behoeftige omstandigheden verkeert en haar ‘inboedeltje’ armoedig is, haar spullen houden. Johanna zal moeite blijven houden met een inkomen te verwerven en ze krijgt dan ook steun van het Huiszittenhuis van 1851 tot en met 1855. Johanna Alida heeft nakomelingen in het heden. Haar zoon wordt smidsknecht. Beroepen onder zijn nakomelingen zijn dienstbode, matrassenmakers, een winkelier in bedden, diamantbewerker en -slijper, schoonmaaksters, gemeenteambtenaar, suikerbakker, magazijnbediende, musicus, banketbakker, vertegenwoordiger, werkman, elektricien, stoker centrale verwarming Hoofdbureau van Politie, molenaar, kostuumnaaister, aannemer van hei- en grondwerken, conciërge, telefoniste, bootwerker, loopknecht, schillenman, koetsier en wasvrouw.
Inventaris van de inboedel van Hendrik Mulder en Johanna Alida Mulder in 1847.
Drie dochters in het Diaconieweeshuis
Johanna’s zusjes blijven vooralsnog in het Diaconieweeshuis. De eerste die eruit kon, was Harmina Bartha. Zij werd dienstbode en trouwde in 1844 op haar 25e met de timmerman Casper Winderoode. Beroepen onder haar nakomelingen: horlogemaker, muziekonderwijzer, bouwkundig tekenaar, kantoorbediende, meubelschilder, schilder, timmerman, opzichter van huizen en banketbakker. Hendrica, de derde dochter, werd eveneens dienstbode na haar uitgaan. Zij trouwde op haar 31e met de broer van haar zwager Casper, met de boekbinder Jan George of Johan Jurriaan Wenderoth. Zij kregen slechts een dochter die twee keer trouwde. Eerst met een bakker en daarna met een onderwijzer. Ze kreeg geen kinderen. De verschillende schrijfwijze van de achternaam van de beide broers duidt erop dat zij recente migranten zijn. Ze worstelen nog met de vernederlandsing van hun naam. Ook het voorkomen van de voornaam Johann George naast de vernederlandste vorm Johan Jurriaan van Hendrica’s man, duidt daarop. Cornelia was de laatste. Zij werd eveneens dienstbode en trouwde in 1853 op 28-jarige leeftijd met Hermanus Hendrikus Numan. Hij was timmerman en was net als Cornelia in het Diaconieweeshuis opgegroeid. Hij was 9 maanden na Cornelia in het weeshuis opgenomen samen met zijn zusjes Johanna van 10 jaar en Maria van 3 jaar. Hij was zelf 8¾ jaar oud. Ze woonden in de Goudsbloemstraat tussen de 1e en 2e Dwarsstraat, boven nummer 149. Hun vader was twee jaar eerder in het Buitengasthuis overleden en hun moeder een week voor hun opname. Cornelia en Herman hebben door hun verblijf in het Diaconieweeshuis een gelijksoortig verleden. Zij krijgen drie dochters en een zoon, van wie alleen de dochters nakomelingen in het heden hebben. Beroepen onder hun nakomelingen zijn letterzetter, dienstbode, zeilmaker, conciërge, stoffeerder, handelsreiziger in leer, smid-bankwerker, kantoorbediende, goudsmid en timmerman.
Het Diaconieweeshuis aan de Amstel op de hoek met de Zwanenburgerwal. Tegenwoordig staat hier het stadhuis en een restaurant.
Diaconieweeshuis
Weeshuizen hebben een grote rol gespeeld in het leven van Johanna Maria Stil en van de dochters. Haar dochters kwamen gelukkig in het Diaconieweeshuis terecht. Net als het Aalmoezeniersweeshuis was dat een groot huis. Het was echter niet afhankelijk van subsidies van het stadsbestuur. Het Aalmoezeniersweeshuis was in 1828 opgeheven omdat alle kinderen vanaf 6 jaar naar Veenhuizen moesten. De regenten kregen vanwege het Koninklijk Besluit van Willem I maar een beperkt budget per pupil van het stadsbestuur. Dat maakte dat het voortzetten van de zorg voor de kinderen van het weeshuis onmogelijk werd. Het Diaconieweeshuis en andere aan een kerk verbonden weeshuishuizen waren niet afhankelijk van subsidies door de stad. Het Burgerweeshuis was ook een stadsinstelling, maar had door zijn veel oudere geschiedenis meer middelen van bestaan dan het Aalmoezeniersweeshuis. Zij konden afzien van de stedelijke subsidie. Dit alles betekende voor de kinderen en kleinkinderen van Johanna Stil dat ze in Amsterdam konden blijven en niet de treurige gang naar Veenhuizen hoefden te maken zoals de Aalmoezeniersweeshuiskinderen. Er wonen waarschijnlijk nog steeds hedendaagse nakomelingen van Johanna in Amsterdam.
Diaconieweeskinderen in 1857
Naar de nakomelingen van Johanna Maria Stil.
Alle afbeeldingen komen uit de Beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam