Willemijntje Lagte
1744 -1789
Het doopbewijs van Willemina Lagte, gedoopt in de Nieuwe Kerk in Middelburg in 1744.
Haar jeugd
Willemijntje werd in 1744 geboren in Middelburg. Haar vader, Thomas Lagte, kwam mogelijk uit Zeeland. Waar haar moeder, Anna de Haas, geboren is, is niet bekend. Ergens tussen de geboorte van Willemijntje en januari 1748, toen haar zusje Stijntje geboren werd, is het gezin naar Amsterdam verhuisd. Ze vestigden zich in de Engelsesteeg bij de Botermarkt, het huidig Rembrandtplein. Stijntje werd in de Zuiderkerk gedoopt en haar broertje Petrus, alias Pieter, dat vier jaar later geboren werd, in de Oude Kerk. Waar vader Thomas de kost mee verdiende is onduidelijk.
De Engelsesteeg bij de Botermarkt ligt in het blok tussen straat 80, de Paardenstraat, en 81, de Bakkerstraat. Aan de overzijde van de Amstel bevindt zich het Diaconieweeshuis, dat zo’n grote rol zal gaan spelen bij diverse van Willemijns nakomelingen.
Voor de geboorte van Willemijntje waren haar ouders ook al in Amsterdam. Ze waren toen doopgetuige voor een dochtertje van vrienden. Het lijkt onwaarschijnlijk dat ze voor die doop uit Zeeland overgekomen waren. Waarschijnlijk woonden ze toen ook al in Amsterdam.
Aalmoezeniersweeshuis
In 1755, wanneer Willemijntje elf jaar is, overlijdt haar vader. Drie jaar later volgt haar moeder hem in het graf. Op dat moment zijn drie van de kinderen van Thomas en Anna nog in leven. Een ander kind is in 1750 overleden. Willemijntje, Stijntje en Petrus komen gedurende de periode die voorafging aan het overlijden van hun moeder bij een gasthuismin van het Aalmoezeniersweeshuis terecht. Zij vangt kinderen op, die tijdelijk alleen zijn omdat hun ouder opgenomen is in het gasthuis. Die tijdelijke opvang stopt op het moment dat hun moeder overlijdt. De kinderen worden opgenomen in het Aalmoezeniersweeshuis. Dat betekent dat hun ouders niet lang genoeg lidmaat zijn geweest van de gereformeerde kerk in Amsterdam, anders waren de kinderen naar het Diaconieweeshuis gestuurd.
De inname van Willemijntje, Stijntje en Petrus in het Aalmoezeniersweeshuis in 1758.
Willemijntje, Stijntje en Pieter worden op 13 september 1758 ingenomen in het Aalmoezeniersweeshuis. Hun moeder was 12 dagen daarvoor begraven op het Leidse Kerkhof, vlakbij het weeshuis. Willemina, die 14 jaar is en Stijntje van 10 jaar worden op het Meisjesgroothuis geplaatst (Willemina onder nummer GH215 en Stijntje onder nummer GH346). Petrus is pas 6 jaar oud en komt op het Kinderhuis terecht. (KH108).
Willemijntje en Stijntje waren zo gelukkig bij elkaar te kunnen blijven. Pieter moest het opeens in zijn eentje rooien. Mogelijk dat ze op de vrije momenten zoals de zondagmiddag iets met elkaar konden ondernemen. Van familiebezoek was voor hen geen sprake. Familie hadden ze niet in Amsterdam.
Willemijntje blijft elf jaar in het Aalmoezeniersweeshuis. Dat is erg lang. Ze is al 25 jaar wanneer ze vertrekt. Ze verlaat het huis met een uitzet. Meestal vertrekken de meisjes als ze rond de 20 jaar zijn. Waarom Willemijntjes verblijf dan zoveel langer duurt, blijft onduidelijk.
De inschrijving van Willemijn in het Meisjesgroothuisboek, dat de meisjesbovenmeester bij hield.
Huwelijk
In 1769 staat Willemijntje dan op eigen benen. Waarschijnlijk heeft ze als dienstbode haar kost verdiend. Zus Stijntje gaat twee jaar na Willemijn het weeshuis uit, ook met een uitzet. Ze zijn beiden voorbeeldige pupillen geweest.
In 1773 trouwt Willemijntje met Harmanus van der Houw. Hij komt uit Amsterdam, is een jaar jonger dan Willemijn en heeft alleen nog een moeder, Femmetje Tubbergen. Hij is effenwerker, d.w.z. dat hij wever is van stoffen in de eenvoudigste weefvorm, de platbinding. Dus simpel: een op en neer en de banen ernaast idem dito maar dan versprongen. Willemijntje woont in die tijd op Kattenburg, waar de mannen scheepsbouwgerelateerde beroepen hadden, en Harmanus op de Elandsgracht, waar zich een zekere concentratie textielwerkers bevond. In die tijd zie je veel vaker dat bruid en bruidegom in dezelfde straat of in ieder geval dicht bij elkaar in de buurt wonen. Dat is in de situatie van Willemijn en Harmanus niet het geval. De een woont aan de westkant en de ander aan de oostkant van de stad. Hoe ze elkaar hebben leren kennen, ligt in nevelen gehuld.
De huwelijksinschrijving van Willemijn en Harmanus van der Houw.
Een jaar na hun huwelijk wordt Femmetje geboren. Zij is vernoemd naar Harmanus’ moeder. Het tweede kind komt twee jaar later, in 1775, ter wereld: Pieter, naar haar broer, die dan nog in het Aalmoezeniersweeshuis zit, maar dat twee maanden later verlaat. In 1778 wordt Willemijns derde kind, Anna Christina, geboren.
Huwelijken Stijntje en Petrus
Twee maanden nadat Willemijn haar deze kind krijgt, trouwt broer Petrus met Jannetje van Egmond, die hij in het Aalmoezeniersweeshuis heeft leren kennen. Zij trouwen beiden met toestemming van de regenten. Petrus is scheepsbeschieter, dwz. dat hij scheepswanden met hout bekleedt.
De band tussen Willemijntje, Stijntje en Pieter is sterk, wat o.a. blijkt uit het doopgetuigeschap bij de kinderen. Oorspronkelijk woonden ze bij elkaar in de buurt. Willemijntje op Kattenburg, Stijntje op de Gelderse Kade en in de Jonkerstraat en Petrus eerst in de Leliestraat en later op Kattenburg. Doordat Willemijn naar het huis van Harmanus verhuist, wordt de fysieke afstand tussen haar en haar broer en zus groter.
In 1779 trouwt ook Stijntje met een zekere Andries Teijmens, die ongeveer 23 jaar ouder is, brugwachter is en al twee keer weduwnaar is geworden. Hun huwelijk blijft kinderloos. In datzelfde jaar krijgt Pieter zijn eerste kind: Arend.
Min
Kennelijk gaat het met het inkomen in huize Van der Houw niet goed. Wanneer Willemijntje, Willemijntjes vierde kind, in 1782 geboren wordt, besluit ze min voor het Aalmoezeniersweeshuis te worden. Ze krijgen twee maanden na de geboorte van Willemijntje hun eerste kindje in huis. Het is de 5 weken oude Rebecca Hak. Dit kindje krijgt ze in huis omdat het borstvoeding behoeft en Willemijn die kan geven.
Rebecca woont een jaar bij Willemijntje in huis. Dan overlijdt ze. Als doodsoorzaak worden tanden opgegeven, een veelgebruikte term. Onder deze term en ook de doodsoorzaak kiezen, gaat ongetwijfeld een andere aandoening schuil, tenzij het doorkomen infecties met zich meebracht. De eerste vier jaar, tussen 1782 en 1786, krijgt Willemijntje vooral zwakke kinderen. Soms zijn dat kindjes die net opgenomen zijn, maar vaak kinderen die verplaatst zijn vanaf een andere min. Waarschijnlijk zijn ze die min afgenomen, omdat het kind er slecht aan toe was. Voor Willemijntje is het een hopeloze zaak om deze kindjes in leven te houden en de 10 kinderen die ze in die vier jaar in huis krijgt, overlijden allemaal. In 1784 is ook dochtertje Willemijntje op tweejarige leeftijd overleden. Ook bij haar is het doorkomen van de tanden de doodsoorzaak.
In 1785 zijn Willemijntje en Harmanus van de Hazenstraat naar de Elandstraat verhuisd. Waarschijnlijk woonden ze toen al in de Mandenmakersgang. Kennelijk is de woning iets ruimer dan die in de Hazenstraat, want vanaf 1786 krijgt Willemijntje een groter aantal kinderen tegelijk in huis. In 1786 wordt haar laatste kind, Harmanus geboren. Ze heeft dat jaar naast haar eigen viertal nog 5 Aalmoezeniersweeshuiskinderen in huis. Willemijntje is dan inmiddels 42 jaar. Man Harmanus is 44 jaar en de kinderen zijn 13, 11, 8 jaar en pasgeboren. Tussen 1786 en 1789 krijgt Willemijntje 14 kinderen in huis. De meeste komen bij haar nadat ze verplaatst zijn van een andere min. Het meisje Aletta Bosman dat zere oogjes had bij haar opname, overlijdt, net als het zieke meisje Catharina Zuur. Constantia Gerardina Groenevelt overlijdt op de leeftijd van 4 maanden aan tbc. De anderhalf jaar oude Jacobus Riesenberg komt in een allerellendigste toestand bij Willemijntje. Zij kan hem niet meer redden. Ook haar eigen zoontje Harmanus overlijdt in 1788 als hij twee jaar is aan ‘kiezen’.
Overlijden
Maar het grootste noodlot treft Willemijntje als Harmanus in 1787 overlijdt aan de ’hete koorts’. Ze staat er nu alleen voor. De noodzaak om veel kinderen, liefst permanent in huis te hebben is groot. Ze krijgt voor kinderen die geen borstvoeding behoeven, f60 per jaar. Dat betekent dat ze ongeveer 6 kinderen in huis moet hebben om een bestaansminimum te verdienen. In 1788 heeft ze 5 kinderen in huis van wie er een overlijdt. In 1789 heeft ze in huis:
- een pasgeboren meisje dat overlijdt voor ze gedoopt kon worden,
- Jacobus Reisenberg die er allerellendigst aan toe is, anderhalf jaar,
- Anna Catharina Laar, anderhalf,
- Naatje Verdel van 2 jaar,
- Maria Piek, 3 jaar,
- Vrouwtje Lot, 3 jaar,
- Anna Welkom, 3 jaar,
- Hendricus Hardenberg, 3 jaar,
- de gebrekkige Dirk Kemp, 3 jaar,
- Simon Helt van 5 jaar.
- Haar eigen kinderen Femmetje, Pieter en Anna Catharina zijn van 16, 14 en 11 jaar oud.
Van al deze kinderen zijn op 22 december 7 kinderen over: Maria Piek, Vrouwtje Lot, Anna Welkom, Hendericus Hardenberg, Simon Helt, Dirk Kemp en Naatje Verdel. Die worden op die dag allemaal naar een andere min verplaatst, omdat Willemijntje ernstig ziek is geworden en op sterven ligt. Ze overlijdt aan de koorts. Vijf dagen daarna wordt ze begraven. De meeste kinderen worden bij andere ervaren minnen geplaatst. Voor sommigen is dit hun derde min. Voor zeker al deze kinderen zal dit een traumatische ervaring geweest zijn. Voor degenen die al langer bij haar waren, omdat ze uit hun vertrouwde omgeving gehaald werden en voor degenen die al eerder verplaatst waren, zal dit een nieuwe verstoring van een hechtingsrelatie zijn geweest. En niet alleen hun verzorgster viel weg, ook het vertrouwde kringetje leeftijdgenootjes.
Willemijntje heeft in totaal 24 kinderen in huis gehad. Ze is 7 jaar min geweest. Dat wil zeggen dat ze niet de min is met het hoogste aantal kinderen, maar wel met een hoog jaargemiddelde. Ze had 3,4 kind per jaar in huis. Daarmee staat ze op de zevende plaats van de topminnen, die op zich al een klein percentage van het totaal van de minnen vormen. Willemijntje is daarom een voormoeder op wie haar nageslacht met recht trots mag zijn.
Weeshuizen
De drie kinderen van Willemijn blijven ouderloos achter. Dankzij het feit dat Harmanus over een poorterbewijs beschikte, kan hun jongste kind, Anna, in het Burgerweeshuis opgenomen worden. De andere twee kinderen worden daar om onduidelijke redenen niet opgenomen. Femmetje en Pieter kunnen in het Diaconieweeshuis terecht omdat hun beide ouders gereformeerd lidmaat waren. De financiële situatie wordt bekeken door de diakenen en de inboedel van het woninkje in de Mandenmakersgang in de Elandsstraat wordt getaxeerd.
De inboedel van het huisje, of eerder de kamer, in de Mandenmakersgang dat door Willemijn met haar drie eigen kinderen en 7 Aalmoezeniersweeshuiskinderen bewoond werd in 1789.
Bij velen die kinderen nalaten, stelt die inboedel niet veel voor. Willemijn laat een inboedel na van f6 en 16 stuivers. Dat is meer dan andere minnen achterlaten. In het huisje bevonden zich 2 bedden, 3 hoofdkussen en 2 dekens. Dat wil zeggen dat meerdere kinderen in een bed lagen. De hoofdkussens zullen door Willemijn en de oudste kinderen gebruikt zijn. Willemijn zal ook meerdere kinderen bij zich in bed gehad hebben.
Kleding ging in die tijd lang mee. Deze vertegenwoordige dan ook een zekere waarde. Bij de inboedel hoorde 1 broek, 1 jak en 1 vrouwenrok. Willemijn had nog een tweede rok die ze van de Diaconie had gekregen. In het huis was geen tafel, maar wel 6 stoelen. De kinderen zullen veel op de grond hebben gezeten. Verder was er een houten kast in de kamer. Aan andere huisraad waren er een spiegel, 4 gordijnen met 2 vallen, een paar stukken Delfts aardenwerk, 2 stukken ijzerwerk en ‘enige rommeling’. Aan schulden heeft Willemijn nog f76:2:10 oftewel f76, 2 stuivers en 10 centen. Er is nagegaan of er nog iets bij de lommerd lag, maar dat was niet zo. Omdat er geen familie is die over genoeg inkomen beschikt om Femmetje en Pieter op te nemen, beslist de regentenvergadering dat zij opgenomen mogen worden. Ruim 3 weken na het overlijden van hun moeder worden Femmetje en Pieter ingeschreven. Tante Stijntje en tante Jannetje van Egmond, de vrouw van moeder Willemijns broer Petrus, brengen de kinderen naar het weeshuis en regelen hun papieren.
De inschrijving van Willemijns zoon Pieter van der Houw in het Diaconieweeshuis op 13 januari 1790. In het boek wordt keurig bijgehouden wat er zoal uitgegeven is voor Pieter.
De inschrijving Willemijns dochter Femmetje van der Houw in het Diaconieweeshuis op 13 januari 1790.
De inschrijving van Willemijns dochter Femmetje van der Houw in het Diaconieweeshuis op 13 januari 1790
In de tijd dat de kinderen in het weeshuis zitten, zullen ze op vrije momenten zoals de zaterdag- en zondagmiddag gelegenheid gehad hebben om hun oom Petrus en tante Stijntje te bezoeken. Mogelijk ontmoetten ze daar ook hun zusje Anna.
Femmetje
Femmetje blijft ruim 5 jaar in het Diaconieweeshuis. In mei 1795 vertrekt ze. Waar ze de kost mee verdient na haar uitgaan is niet bekend. Later wordt ze kraamverzorgster. Een jaar na haar uitgaan krijgt ze behalve een tweede uitzet, ook haar aandeel in een legaat dat een zekere juffrouw Jannetje Induis, weduwe van Jan Volkaart aan het Burgerweeshuis had nagelaten ten behoeve van een aantal uitgaande meisjes. Femmetje krijgt daarvan f21:10. Samen met de tweede uitzet ter waarde van f20, was dat een aardig bedrag. De laatste keer dat Femmetje nog met het Diaconiehuis van doen had, was bij haar huwelijk in 1802 met Hendrik Walleskuer, 7 jaar na haar uitgaan. Ze had daarvoor de toestemming van haar voogden, de weeshuisregenten, nodig. Johann Heinrich komt uit Einbeck, in het keurvorstendom Hannover. Met Hendrik krijgt ze vijf kinderen. Opvallend is dat geen van haar kinderen naar haar ouders is genoemd. Haar broer Petrus en zuster Anna Christina vernoemt ze wel. Een kleinzoon van Femmetje, Jan Hendrik Wille, komt later ook in het Diaconieweeshuis terecht.
Petrus
Petrus blijft drie jaar langer dan Femmetje in het Diaconieweeshuis. Hij verlaat het in 1798. Weer twee jaar later krijgt hij zijn tweede uitzet. Ook hij trouwt in 1802 met Johanna Deij. Hij kent Johanna uit het Diaconieweeshuis. Johanna overleeft bijna twee jaar later het kraambed niet. Petrus hertrouwt 4 maanden later met de zeven jaar oudere zus van Johanna, Maria Deij. Zij verzorgt de kleine Hermanus, maar ook deze overlijdt. In 1804 wordt weer een zoontje Hermanus geboren. Met hem sterft de naam Van der Houw uit.
De huwelijksinschrijving van Anna Christina van der Houw en Johannes Wilhelmus Wertwijn in 1812. In 1811 had Napoleon verordent dat er een bevolkingsregister aangelegd moest worden. Pas in de loop van 1812 gebeurde dat op voorgedrukte formulieren. De akte van Anna Christina en Johannes is nog helemaal met de hand geschreven.
Anna Christina
Anna heeft in 1800 het Burgerweeshuis verlaten. Mogelijk wordt zij gesteund door haar broer en zus. Ze trouwt pas 12 jaar later met de weduwnaar Johannes Wilhelmus Wertwijn. Anna is dan 34 jaar. Johannes is zeven jaar ouder. In zijn huwelijk met Anna Elizabeth van Kooten heeft hij vier zoons gekregen. Zeker twee daarvan zijn overleden. Mogelijk dat zijn andere zoontjes nog leven en dat Anna Christina de zorg voor hen op zich neemt. Ze krijgen vier zonen, een dochter en nog een levenloos geboren kind. Het dochtertje Femmetje en het eerste zoontje Petrus overlijden. Deze beide kinderen zijn naar haar zus en broer vernoemd. Opvallend genoeg vernoemd ook zij, net als haar zus, geen kinderen naar haar ouders. De zonen Hendrik, Jan Willem en Petrus zorgen voor een groot nageslacht. Anna overlijdt als ze 64 jaar is.
Oom Petrus en tante Stijntje
Hun tante Stijntje maakt de huwelijken van haar nicht en neef niet mee. Zij is in 1801 op 53-jarige leeftijd overleden. Oom Petrus en zijn vrouw Jannetje van Egmond houden een oogje in het zeil. De kinderen zullen regelmatig bij hen op bezoek zijn geweest. Ze hebben drie kinderen. Een kindje werd doodgeboren. In 1797 woont het gezin echter niet meer in Amsterdam, maar in Zeeland. Die keus is niet heel vreemd. Zijn ouders hebben er gewoond en Willemijntje is er nog geboren. Petrus en Jannetje wonen eerst in Vlissingen, waar Petrus wellicht nog in de scheepsbouw probeerde werk te vinden. Later verhuist hij naar Koudekerke en wordt herbergier. Hun zoon Jan Lagter, zoals hij in het Zeeuwse genoemd wordt, zet die zaak voort. Uiteindelijk houdt die tak echter op na de achterkleinkinderen van Petrus en Jannetje. Daarmee is de naam Lachte of Lagter opgehouden te bestaan.