Geschiedenis Winser Hageman

In het dorpje Gebesee bij Erfurt in het voormalige Oost-Duitsland woonde rond 1700 een boer, Johan Just Wintzer. Hij trouwde drie keer. Met zijn tweede vrouw Anna Magdalena Bayroth kreeg hij tussen 1702 en 1724 acht zonen: Georg Fredrik, Johan Martin, Nicolas Christoph, Johan Mattheus, Johan Bernhard, Johann Christian, Ernst Heinrich en Johan Balthazar.

afbeelding

Een straatje in Gebesee met op de achtergrond de Lutherse kerk waar de broers Wintzer gedoopt zijn. foto Nanda Geuzebroek

afbeelding

Het kerkplein te Gebesee met rechts het stadhuis. foto: Nanda Geuzebroek

Kennelijk was het bedrijf niet groot genoeg om alle zoons een redelijk bestaan te verschaffen. Georg Fredrik vertrekt als eerste uit Gebesee om zijn geluk elders te beproeven. Hij vertrekt naar Amsterdam, waar zijn naam vernederlandst wordt naar Jurriaan Frederik. In Amsterdam heerst nog steeds een redelijke welvaart. De handelspositie van Amsterdam is nog steeds dusdanig, dat velen werk vinden in de haven en elders in de stad. Jurriaan weet zich het poorterschap te veroveren. Hij werkt als vleeshouwersknecht. In mei 1737 wordt Jurriaan Fredrik bijgeschreven in het lidmatenboek van de Evangelisch Lutherse Kerk.

In datzelfde jaar trouwt hij met Anna Benedictus. Veel geluk is hem wat dit betreft echter niet beschoren. Zijn vrouw overlijdt een jaar later, vermoedelijk bij de geboorte van zijn eerste zoon. Twee jaar daarna overlijdt Maria Itzken, zijn tweede vrouw en weer twee jaar daarna Catharina Margaretha, zijn derde vrouw. Zijn vierde vrouw, Anna Maria Rodenburg, overleeft hem.

Jongste broer Johan Balthazar vertrekt (via Amsterdam?) naar Suriname. Hij overlijdt daar in 1763.

De geboorte-inschrijving van Johan Mattheus Wintzer in het doopboek van de Lutherse kerk te Gebesee

Johan Mattheus Winser

Ook Johan Mattheus komt naar Amsterdam. Hij gaat op de Haarlemmerdijk wonen en trouwt in 1742 met Sophia Gandt. Zijn broer Jurriaan is getuige. Ook hij woont op de Haarlemmerdijk. Sophia is de weduwe van Christiaan Meijer. Sophia Gandt is geboren in Bukken in Noord-Saksen. Haar ouders, Jan Gandt en Magdalena Vos, waren toen Sophia nog een kind was naar Amsterdam gekomen. Ze leidden, zoals veel immigranten, een armoedig bestaan in nauwe steegjes in de Jordaan. Ze overlijden jong. Jan Gandt woonde in 1720 in de Palmdwarsstraat tussen de Palmstraat en het Franse Pad, de tegenwoordige Willemsstraat, toen een van de aller armoedigste en smerigste straten van de Jordaan. De bestrating ontbrak er en vuil van huishoudens en poepemmers werd op straat in het stinkende slootje geloosd. Als zijn weduwe Magdalena drie jaar later overlijdt, woont ze niet veel beter, nl. in de middelste Goudsbloemdwarsstraat. Sophia blijft als klein kind achter en wordt waarschijnlijk verder opgevoed door haar vaders zuster, die ook Sophia Gandt heet, en haar man Marten Heeger. Deze laatste is eveneens van Duitse afkomst. Hij werkt als suikerbakker in een van de vele suikerfabrieken in de Jordaan en woont op de Elandsgracht. Als Sophia Gandt met Johan Mattheus trouwt wordt zij geassisteerd door haar oom Marten, die als enige van haar ouders’ generatie nog in leven is.

De beide broers trekken veel met elkaar op, zoals moge blijken uit het feit dat ze over en weer getuige zijn bij de diverse geboortes van hun kinderen. In huiselijk kring zullen zij waarschijnlijk door zijn blijven gaan met Duits spreken. Zelfs in 1763 als ze al 25 jaar in Amsterdam wonen, wordt er nog een Duits geschreven notariële akte voor hen opgemaakt. Misschien is dit gedaan met het oog op hun nog in Gebesee wonende broer aan wie ze het eigendomsrecht van al hun bezittingen met de opbrengst daarvan overdoen. Johan Mattheus en Sophia Gandt krijgen vijf kinderen. Een wordt levenloos geboren. Het dochtertje Catharina overlijdt voor haar eerste jaar. Twee dochters, Anna en Maria, en hun enige zoon Jurriaan (naar broer Jurriaan) bereiken de volwassen leeftijd.

Jurriaan Winser

Als Jurriaan de leeftijd heeft bereikt, waarop hij geïnteresseerd raakt in het andere geslacht, ontmoet hij Anna Maria Peets. Hij vindt haar kennelijk aantrekkelijk, in ieder geval aantrekkelijk genoeg om een vrijage met haar te beginnen, die resulteert in de geboorte van Helena op 31 december 1778. De aanstaande geboorte van hun kind is kennelijk voor Jurriaan geen reden met Anna Maria te trouwen. Anna Maria bevalt als ongehuwde moeder van hun dochter. Tien dagen voor de geboorte van Helena bezoeken Anna Maria, haar moeder Anna Maria Bodon en Jurriaan notaris Jeremias Eijlkens om een overeenkomst vast te leggen. Afgesproken wordt dat Jurriaan zich verplichtte om vanaf de geboorte van het kind tot haar achttiende verjaardag of tot een eerder overlijden, f2 per week zou betalen voor het onderhoud van het kind. Helena wordt Luthers gedoopt, waarbij Jurren Mattheusz Winser als de vader genoemd wordt en zij ook haar vaders achternaam krijgt. Twee en halve maand later overlijdt Anna Maria, als zijnde ‘de enige dochter van de weduwe Peets in de Beerenstraat’. Anna Maria Bodon was twee keer weduwe geworden. De eerste keer van Jochem Peets en daarna van Andries Andriessen. De regeling roept vragen op: Jurriaan was niet getrouwd, waarom dan niet met Anna Maria de relatie officieel gemaakt? Waar kennen Jurriaan en Anna Maria elkaar van? Uit de Lutherse kerk? Was zij misschien in dienst bij Jurriaan? Wie lag dwars bij het vastleggen van die relatie? Was er een klassenverschil? De Wintzers waren kousenkopers en niet onbemiddeld. Was de familie van Jurriaan tegen een dergelijke verbintenis? Waarom heeft Helena wel de naam gekregen van haar vader en heeft hij betaald?

Drie jaar na de geboorte van Helena trouwt hij met een Waalse vrouw uit Londen met de welluidende naam Jeanne Mari Morellon la Cave. Zij krijgen drie dochters met zeer Franse namen, waarvan Marie Anne Suzanne op vier jarige leeftijd overlijdt en Charlotte Sophie als alleenstaande naaister in 1815 op 29-jarige leeftijd een ‘onecht’ kind krijgt: Jan Jacob Winser.

Nog een keer de notaris

Als Jurriaan vier jaar getrouwd is met Jeanne Mari, treft hij de grootmoeder van zijn dochter Helena opnieuw bij een notaris. Er wordt een nieuwe akte opgesteld. Dit keer zijn er twee nieuwe belanghebbenden bij: Casper Snijder en Elisabeth Benoist, een kinderloos echtpaar. Zij worden Heer en juffrouw genoemd wat op een zekere welstand duidt.

Zij blijken Helena al twee jaar in huis gehad te hebben. De akte zegt: “in de maand Maart des jaar 1784, als wanneer de comparanten te eenre zijde (Casper en Elisabeth) het zelve kind onder hunne toezicht en directie hebben genoomen en tot hier toe van alles hebben voorzien zonder dat de eerste comparant ter andere zijde (Jurriaan dus) zedert dien tijd daartoe heeft gecontribueerd.” De beide partijen maken de afspraak dat Casper en Elisabeth ‘zolange zij beide of een van hun in leven zullen of zal zijn’ Helena Winser ‘onder hunne directie en educatie zullen houden en het zelve tot zijnen vijfentwintig jarigen ouderdom of eerdere trouwdag voorzien niet alleen van behoorlijke kleeding, spijs en drank, mitsgaders vrije inwooning (…) maar ook te doen onderwijzen in den Christlijken godsdienst als mede een nuttig en voor hetzelve kind, dienstig handwerk laaten leeren en voorts van het het geene dat tot een ordentlijke opvoeding en onderwijzing word vereischt’. Kortom, in feite adopteren zij Helena.

Jurriaan en de grootmoeder hoeven niets bij te dragen, maar ze mogen het kind ook niet meer terugeisen. Dit alles tot het kind 25 jaar is of trouwt. Mocht de vader of grootmoeder dit wel doen, dan moeten ze f200 per jaar dat Helena door hen is opgevoed, betalen.

Verder wordt bepaald dat Jurriaan zijn kind niet bij hem thuis of elders mag laten komen om haar te zien of te spreken zonder de uitdrukkelijke toestemming van de adoptief ouders. Ook mag hij niet iemand anders sturen om dit te regelen. Doet hij dit wel dan moet hij de wekelijkse f2 betalen voor alle weken dat Helena bij Casper en Elisabeth in huis is geweest tot haar achttiende jaar. Grootmoeder Anna Maria Bodon mag haar kleinkind om de veertien dagen of drie of vier weken komen zien of enige uren bij haar thuis ontvangen. Dit wel nadat ze hiervoor op de voorgaande dag toestemming heeft gekregen. Deze akte geeft geen antwoord op de vraag op waarom het Jurriaan werd bemoeilijkt contact te hebben met zijn dochter.

Huwelijk Helena

Het lijkt erop dat Helena toch wel contact bleef houden met haar vader en zijn familie. Bij haar huwelijk overlegde ze de beide overlijdensaktes van haar ouders. Zij trouwde in 1805 -net als haar vader- met iemand van het Waalse geloof: Johannes, ook wel Jean Gerhard van Vrij Aldenhoven. Helena en Johannes krijgen drie kinderen. In 1805 een zoon: Jean Gerard, in 1808 een dochter: Margaretha Maria en in 1810 nog een dochter: Margaretha Girarda, vernoemd naar de ouders van Johannes.

Salomon Simons

Als de jongste drie jaar is, overlijdt Johannes en komt Helena er alleen voor te staan. Ze hertrouwt niet meer, maar ze ontmoet wel Salomon Simons, een Hoogduits joodse man uit de Rapenburgerstraat.

Salomon Simons is de een na oudste zoon van Eliazer Joseph Simons en Elsje Abrahams Benedictus. Hij werd geboren op 11 april 1777. Hij heeft een tien maanden oudere broer, Mozes Eliazer. Zijn oudste zus, Hanna, is zeven jaar ouder. Zijn broers Benedictus en Andries zijn jonger en zus Sara is een nakomertje. Zij werd pas in 1792 geboren. Al deze kinderen bereikten de volwassenheid. Het is niet onwaarschijnlijk dat er nog meer kinderen geboren zijn die al vroeg overleden zijn.

Het leven in de Jodenbuurt was buitengewoon armoedig. Helemaal in de Franse tijd toen de economie op zijn gat lag door de Franse overheersing. Simon moet dan ook sappelen om iets te verdienen. Hij heeft vele ‘beroepen’ en baantjes. Zo is hij ondermeer loterijventer, koopman (lees venter) en kantoorloper. Helena en Simon trouwen niet. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat het ongebruikelijk was voor joden om met niet-joden te trouwen. Ze krijgen wel twee kinderen. In 1818 wordt Geertruida Winser geboren. Zij wordt door Salomon aangegeven in het bevolkingsregister, maar pas in 1842 als Geertruida in het huwelijksbootje zal stappen met Willem Wiesner, erkent hij haar officieel als kind. Geertruida is dan al 24 jaar oud.

Zoon Franciscus wordt op 13 mei 1822 geboren en wel met de achternaam Simons ingeschreven. Ook toen waren zijn ouders niet getrouwd. Dit blijkt uit het volgende: In 1851, bij het begin van de registratie in het bevolkingsregister wonen Salomon Simons en Helena Winser in de Koestraat 1 in een kamer onder het pakhuis. Over armoede gesproken! Salomon die dan 74 jaar is, heeft geen beroep, Helena wordt ingeschreven als mutsenmaakster. Degene die de inschrijving verzorgt, schrijft eerst op dat ze gehuwd zijn, maar verbetert dat in ongehuwd. In datzelfde jaar 1851 overlijdt Salomon Simons. Dat Salomon Simons ook een soort vaderrol gespeeld heeft voor de kinderen uit Helena’s huwelijk met Van Vrij Aldenhoven, blijkt uit het feit dat hij bijvoorbeeld getuige is geweest bij het huwelijk van Helena’s zoon Jean Gerard in 1836.

afbeelding

Franciscus Simons en Lammigjen Minnen

Een half jaar voor het overlijden van Salomon Simons trouwt zoon Franciscus op 15 mei 1851, met Lammigjen Minnen. Lammigjen Minnen was de dochter van Adam Minnen, een schipper en van Geertruida Doggenaar. Na de dood van Adam bleef Geertruida doorvaren als schipperse. Hun dochter Lammigjen werd geboren in Zwartsluis bij Zwolle op 31 mei 1824. Franciscus en Lammigjen hadden al heel lang een verhouding.

Op 9 mei 1847 wordt uit die relatie Helena Lambertha Francisca Minnen geboren. Op 6 november 1848 wordt Geertruida Minnen geboren en op 13 mei 1850 Wilhelmus Franciscus Minne. Alle drie de kinderen worden door Salomon Simons aangegeven bij de burgerlijke stand. Van vader Franciscus ontbreekt elk spoor. Zat hij misschien in dienst? Was hij niet in de stad. Ik heb dat niet kunnen vinden.

Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat mensen, en met name de minder draagkrachtigen, niet huwden. Als er geen bezittingen waren, was de noodzaak van een huwelijk voor hen niet zo groot.

Tijdens de afwezigheid van Franciscus voorziet Lammigjen in haar onderhoud als turf- en houtverkoopster. Ze woont op een kamer op de Singel 318. Na het huwelijk krijgen ze nog een zoon op 6 september 1852: Franciscus Adam Simons. In november 1854 volgt nog een dochter, Lambertha, maar zij overlijdt negentien maanden later op 24 mei 1856. Het gezin verhuist in 1853 naar de Vliegende Steeg. Ze hebben dan een winkel en er komt een dienstbode inwonen. Na zeven jaar huwelijk overlijdt Lammigjen op 36-jarige leeftijd. Franciscus hertrouwt op 17 maart 1859 met Geertruida Veraar. Zij krjigen nog eens vier dochters en twee zonen.

afbeelding

De kinderen Hageman. Achter v.l.n.r: Dirk, Lena, Johannes, Truida, Frans. Zittend v.l.n.r.: Jannetje, Co, Johanna, Coba

In april 1872 verlaat Helena Lambertha Francisca het ouderlijk huis. Ze gaat op de Westerstraat 55 wonen. Ze trouwt een paar maanden later op 22 augustus 1872 met Johannes Cornelis Hageman. Zij is dan 25 jaar oud, Johannes is 26 jaar. Zij gaan in hetzelfde huis wonen waar Helena woont. Ze betrekken alleen een andere kamer. Hier blijven ze twee jaar wonen.

Johannes is goudsmid en de zoon van Johannes Cornelis Hageman, een letterzetter die oorspronkelijk uit Utrecht komt, en van Christina Braakman, wier vader Dirk Braakman uit de buurt van Oldenburg in Noord-Duitsland kwam.

Op de Westerstraat worden op 29 juli 1874 Johanna Cornelia en Francisca geboren. Francisca overlijdt twee weken later op 14 augustus 1874. In deze zelfde maand verhuizen ze weer naar een andere kamer in hetzelfde huis. Hier wordt op 4 februari 1876 Geertruida Francisca geboren.

Het is niet zo moeilijk na te gaan naar wie de kinderen vernoemd worden. De tweeling wordt naar de beide opa’s vernoemd. Geertruida Francisca wordt naar opa Franciscus Simons (en de broer van moeder) en naar de zuster (en de oma) van moeder Helena Lambertha Francisca genoemd.

In april 1878 verhuist het gezin naar de Bickersgracht 30. Hier worden vijf kinderen geboren:

Op 18 december 1877 wordt Helena Lambertha Francisca geboren, natuurlijk naar haar moeder genoemd.

Op 23 september 1879 volgt Johannes Cornelis, naar pa en opa genoemd. Nummer zes arriveert op 19 juli 1881. Hij wordt Dirk genoemd, naar oom Dirk Hageman, de broer van zijn vader, die op zijn beurt weer vernoemd is naar de vader van zijn moeder, Dirk Braakman.

Aangezien er nog steeds geen kind echt naar opa Franciscus is vernoemd, valt die eer te beurt aan de zoon die op 31 januari 1884 geboren wordt. Als laatste verschijnt op dit adres Jannetje Hageman ten tonele. Zij wordt op 19 juni 1886 geboren. Waarschijnlijk wordt zij vernoemd naar de derde vrouw van opa Hageman, Jannetje Mos met wie hij dan drie jaar getrouwd is.

Op 3 augustus 1886 verhuist het gezin naar de nieuwe uitbreidingswijk Nieuwer Amstel. Daar worden twee kinderen geboren: Op 26 februari 1889 mijn oma Jacoba Johanna. Zij wordt vernoemd naar de oudste broer van vader Johannes. Op het adres Van Speykstraat 11 wordt dan op 16 september 1891 nummer tien geboren. Kennelijk is de fantasie op naamgevingsgebied dan uitgeput, want hij krijgt dezelfde naam als zijn twee jaar eerder geboren zusje: Johannes Jacobus.

Op 19 december 1892 komen ze weer naar Amsterdam. Ze gaan dan wonen op de Haarlemmerweg 7. Ruim een half jaar later verhuist het hele spul naar de Eerste Goudsbloemdwarsstraat 18.

afbeelding

Brouwersgracht 127 te Amsterdam. Foto: Stadsarchief Amsterdam

Een jaar later, op 25 mei 1894, vertrekken ze naar de Brouwersgracht 127. Hier blijven ze acht jaar wonen. Jannetje vertrekt als ze acht jaar oud is in 1894 naar Hilversum. Ze gaat dan wonen bij haar tantes Christina en Maria Hageman. Haar tante Christina is daar directrice van een tehuis voor vrouwen. Jannetje blijft daar vijf jaar wonen tot juni 1899. Wanneer de oudste, Jo, het ouderlijk huis verlaat op 4 oktober 1899, gaat ze ook naar Hilversum naar de tantes. Zij is in Hilversum blijven wonen en daar getrouwd met Meindert Rebel.

afbeelding

Palmgracht 35 (huis met de klokgevel naast het afgebroken huis) te Amsterdam. Foto: Stadsarchief Amsterdam

Het volgende adres is de Palmgracht 35. Ze trekken hier op 31 mei 1894 in. Op 1 maart 1902 komt zoon Dirk op twintigjarige leeftijd om het leven. Hij is verhuizer van beroep. Bij het verhuizen van een piano, valt de piano uit de takel boven op Dirk. Hij overlijdt enige tijd later aan de gevolgen daarvan. Op Ko, de jongste, na verlaten de andere kinderen vanuit dit huis de ouderlijke woning. Geertruida vertrekt als eerste van dit adres in 1903. Zij keert op gezette tijden weer terug in het ouderlijk huis, maar vertrekt toch telkens weer. Als tweede vertrekt Helena Lambertha Francisca van de Palmgracht. Ze vertrekt op 18 april 1904, op de dag dat zus Truida weer thuis komt wonen voor een tijdje. Zij gaat in Terneuzen wonen bij de weduwe Dregman op de Nieuwsstraat. Op 21 september 1905 vertrekt Johannes Cornelis. Hij zal later vader van een drieling worden.

Op 28 juli 1910 trouwt Jannie met Lippe Geusebroek. Ze wordt uitgeschreven naar de St.-Nicolaaslaan B169 in Voorschoten. Nummer zes die van de Palmgracht vertrekt is Frans. Hij vertrekt op 28 mei 1912. Dan volgt Coba, die op 15 mei 1913 met de broer van haar zwager Lippe Geusebroek, Willem Geuzebroek trouwt. Zij verhuizen naar de Potgieterstraat 35 in Haarlem en zullen in Haarlem een talrijk nageslacht nalaten.