De dodenmars van Blechhammer naar Grosz-Rosen
Eind 1944 naderde het Rode Leger. Omdat de nazi’s de sporen van de concentratiekampen wilden uitwissen, evacueerden ze de gevangenen. Degenen die ziek waren en niet konden lopen werden vermoord, zodat ze niet konden getuigen van de gruwelijkheden die ze hadden moeten ondergaan in de kampen.
In januari 1945 werd ook Blechhammer ontruimd. Volgens de opgave van het Rode Kruis verliet Jaap Blechhammer op 18 januari 1944. In werkelijkheid moet dat echter op 21 januari zijn geweest, toen de evacuatie van Blechhammer begon. Het kamp telde de dag voor het vertrek 3985 mannelijke en 180 vrouwelijke gevangenen.
De gevangenen moesten te voet naar het beruchte concentratiekamp Groß-Rosen. Ook Jaap en zijn zwager Leo Henri Mutsemaker. De gevangenen hadden ieder 800 gram brood, een beetje boter, een half worstje en surrogaathoning meegekregen voor onderweg. De tocht duurde 13 dagen. De meesten hadden geen goed schoeisel of alleen hun kampkleding, die natuurlijk niet beschermde tegen de strenge kou. Sommige gevangen hadden hun deken of de hoes van hun stromatras om zich heen geslagen. Een met een geweer bewapende SS’er probeerde dit te verhinderen, maar de gevangenen keerden zich tegen hem en hij haalde bakzeil. Sommigen ontdeden zich na verloop van tijd soms van de beschermende deken, omdat ze te zwak waren om die nog te dragen. De eerste nacht brachten de meeste gevangenen door in een schuur waar slechts een paar honderd mensen in pasten, maar waar nu 1500 personen in gedwongen werden. Dit leidde tot de dood van sommigen van hen.
De situatie in de streek was chaotisch door de oprukkende Russen en de Duitsers die een heenkomen zochten en hun sporen probeerden uit te wissen door de ‘bewijsstukken’ uit het zicht van de vijand te houden. De route van de mars verliep wanordelijk omdat de begeleidende SS’ers onzeker waren over de beste vluchtroute. Zo kregen de bewakers de order om terug te keren naar Blechhammer, maar vlak voordat het kamp bereikt werd, werd dat bevel ingetrokken. De stoet keerde weer terug naar het westen, richting Neisse.
De oorspronkelijke grote groep raakte in de loop van de 13 dagen dat de mars duurde steeds meer versnipperd. Deels kwam dit doordat ook de bewakers niet meer verder konden. Hun honden, een belangrijk wapen, waren doodgevroren. Delen van de stoet overnachtten op verschillende plaatsen. Het overzicht was weg. Sommige gevangenen vluchtten. Sommigen keerden noodgedwongen terug, omdat ze alleen maar vijandig tegemoet getreden werden door de plaatselijke bevolking. Daarnaast kenden ze de weg niet.
Van de 4000 gevangen kwamen er meer dan 800 om van honger, dorst, kou en vermoeidheid. Wie niet verder kon, werd genadeloos doodgeschoten en aan de kant van de weg achter gelaten.
Ook de gevangen uit de kampen Gleiwitz en Jaworzno waren te voet naar Blechhammer verplaatst. Coenraad Rood die in Gleiwitz geplaatst was, verhaalde vlak na de oorlog in zijn verslag over wat hij meemaakte in de Silezische kampen. Hij vertelde over een andere sadistische methode die de SS’ers tijdens de dodenmars toepasten en die ze kennelijk erg geinig vonden. Ze lieten de gevangen zonder bewaking ergens achter. Velen namen de benen, maar werden vervolgens door de tevoorschijn komende SS-misdadigers neergeschoten. Letterlijk “bei Flucht erschossen”!
De route die de gevangenen vanaf Blechhammer liepen.
De dodenmarsroute die gelopen werd vanaf Blechhammer ging langs de volgende plaatsten: Blachownia, Koźle, Prudnik, Głuchołazy, om Nysy heen and Otmuchowa, Ząbkowice Śl., Świdnica, Groß-Rosen. In totaal 260 kilometer. Door het chaotische verloop van de mars zijn de gelopen aantal kilometers veel meer dan de rechtstreekse route.
Jacob is tweemaal ontsnapt. Van een keer is bekend uit zijn naoorlogse verslag dat hij dit samen met anderen deed. Het lijkt niet waarschijnlijk dat een van die pogingen tijdens deze dodenmars ondernomen is. Hij kwam met de anderen na 13 dagen aan in Groß-Rosen.
De ingangspoort van Groß-Rosen na de oorlog. Bron Yad Vashem.
Na aankomst in Groß-Rosen bleven de gevangenen daar vijf dagen. De situatie was chaotisch omdat de opmars van de Russen vanuit het oosten snel ging. In die tijd werden de meeste Blechhammers daardoor niet voor werk ingedeeld. Wel werden er appèls gehouden die soms vier uur duurden en dat in een snijdende kou in veel te dunne kleding. Velen moesten dat met de dood bekopen. De groep was met vele anderen ondergebracht in een soort hangar, waar te weinig matrassen waren om te slapen. Die moesten daarom met meerderen gedeeld. Sommigen moesten staand slapen. Niet alleen Joden huisden in deze hangar, maar ook verzetsmensen, zigeuners en homoseksuelen. De kapo’s droegen zonder uitzondering een groene driehoek, die van de misdadigers. En zo gedroegen ze zich ook. Vooral de Joden waren daar de dupe van.
Er moesten 50.000 gevangenen noord-, zuid-, en westwaarts geëvacueerd worden. Dat gebeurde vooral op 7 en 8 februari 1945. De groep die uit Blechhammer was komen lopen, was op 7 februari aan de beurt. Te voet vertrokken ze naar een nabijgelegen goederenstation, waar twee goederentreinen van elk 90 wagons klaar stonden. In de open goederenwagons waren kolen vervoerd, waardoor ze aan de binnenkant met een zwarte laag bedekt waren. De bodem van sommige wagons liep rond, zodat het onmogelijk was - staand of zittend - een stabiele plek te vinden. 70 tot 90 mensen per wagon moesten zich gedurende de twee dagen durende tocht zonder eten, drinken en toilet overeind houden terwijl het sneeuwde en er een koude wind woei. Soms stond de trein uren stil, omdat het spoor gebombardeerd was en dat eerst gerepareerd moest worden. De sfeer was om te snijden. Sommigen werden agressief, een vanwege zijn gewelddadig gedrag gehate kapo werd gelyncht. Kort voordat de treinen Weimar bereikte, werd de eerste trein gebombardeerd. In de eerste vier wagons vielen 50-100 doden. Een van hen was Max Bolle, een voormalig lid van de Joodsche Raad, die in Blechhammer snel tot de kampelite was opgeklommen en in die functie had trachten te redden wat er te redden viel. Jacob en Leo zaten in de tweede trein. Vanaf Weimar werden de gevangenen in kleinere groepen met een treintje de Ettersberg op, naar kamp Buchenwald gebracht. Sommigen liepen.